Gradaties artikel 19

De procedureregeling van de zelfstandige projectprocedure is opgenomen in artikel 1 9a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Artikel 19 bevat drie verschillende gradaties:

1 lid 1, zwaardere gevallen, zoals een compleet nieuw flatgebouw of een won ing op een locatie waar een totaal andere bestemming geldt;

2 lid 2, moeilijk in te delen gevallen;

3 lid 3, minder zwaarwegende gevallen, zoals kleine aanbouwen die niet passen binnen het bestemmingsplan of de daarin opgenomen vrijstellingen.

Vertoop procedureregeling

De procedureregeling bestaat uit de volgende stappen:

  • gemeenteraad (of in voorkomende gevallen het College van Burgemeester en Wethouders) beslist binnen acht weken na ontvangst van een verzoek om vrijstelling of de vrijstellingsprocedure wordt toegepast;
  • als besloten wordt die procedure niet toe te passen, wordt de vrijstelling geweigerd. Wanneer wel daartoe besloten wordt, wordt het verzoek om vrijstelling vier weken voor iedereen ter inzage gelegd. In die vier weken kan iedereen schriftelijk zijn zienswijzen kenbaar maken; Artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bepaalt dat voorafgaande aan een artikel 1 9-vrijstelling inspraak verplicht is;

 

Copyright: Bouwkundige keuring Den Haag

Vrijstellingsprocedure

Als een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, is voor het verkrijgen van een bouwvergunning een vrijstellingsprocedure nodig. Gedeputeerde Staten moeten een verklaring van geen bezwaar verlenen, de zogenaamde artikel 1 9-procedure. Een artikel 19-procedure wordt toegepast wanneer een bouwplan niet binnen het geldende bestemmingsplan past, maar de gemeente er wel aan wil meewerken. De medewerking van de gemeente wordt vaak bepaald door de vraag of het bouwplan valt binnen bepaalde beleidskaders van de gemeente of provincie.

Voor de realisering van een bouwproject kan de gemeenteraad (en in een aantal gevallen het College van Burgemeester en Wethouders) vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan, mits dat bouwproject is voorzien van een ‘goede ruimtelijke onderbouwing’. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Is dit niet voorhanden, dan moet in ieder geval worden ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan of er moet worden gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.

Sinds 3 april 2000 geldt een nieuwe artikel 19-procedure. De oude vrijstellingsprocedure is omgevormd tot een zelfstandige projectprocedure, waarbij de koppeling met het bestemmingsplan grotendeels is losgelaten. Wanneer het bestemmingsplan niet ouder is dan tien jaar, is voor het verlenen van vrijstelling geen voorbereidingsbesluit of ontwerp bestemmingsplan meer noodzakelijk. Ook de in de jurisprudentie ontwikkelde urgentievereiste is hierbij niet meer van toepassing.

Wanneer het bestemmingsplan ouder is dan tien jaar, kan de vrijstellingsprocedure niet worden gevolgd, tenzij er een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerpplan ter inzage is gelegd. Het nieuwe artikel 19 stelt de bevoegdheid van de gemeenteraad voorop. De raad kan echter zijn vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan het College van Burgemeester en Wethouders. In de praktijk wordt hiervan veelvuldig gebruikgemaakt. Daarnaast geeft artikel 19 het College van Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen voor door Gedeputeerde Staten aan te wijzen categorieën van gevallen en zogenaamde planologische kruimelgevallen.

 

Copyright: Bouwkundige keuring Amersfoort

 

Bestemmingsplan

In een bestemmingsplan wordt de bestemming van de grond aangewezen. Een bestemming is een functie. De inhoud van de functie, zoals wonen en recreëren, kan bij wijze van indicatie worden afgeleid uit de benaming, maar moet vooral blijken uit de voorschriften die met de bestemming verband houden.

In een bestemmingsplan wordt aangegeven waar de grond in het plan voor bestemd is, zoals woningbouw, recreatie, industrie, straten en agrarische doeleinden. Als het bestemmingsplan is vastgesteld, geldt dit voor iedereen. Er Iigt dan nauwkeurig vast waar en hoe er mag worden gebouwd. Dat betreft zowel het type gebouw, de hoogte, de afstand tot de perceelgrenzen en alles wat van belang wordt geacht voor een goed en Ieefbaar woonklimaat.

Als er een duidelijke aanleiding voor is, gaat er een voorbereidingsbesluit vooraf aan het bestemmingsplan. Dit besluit is een jaar geldig en kan met een jaar worden verlengd. In deze periode mogen geen bouwvergunningen worden verleend die niet in het komende bestemmingsplan passen. De gemeente moet in dat jaar met de voorbereiding van het plan beginnen met als resultaat het ontwerpbestemmingsplan. Dit plan wordt ter inzage gelegd waarna iedereen bezwaar kan aantekenen. De gemeenteraad beslist over het ontwerpplan en de ingediende bezwaarschriften. Het nu vastgestelde bestemmingsplan Iigt opnieuw ter inzage. Bezwaren kunnen worden ingediend bij Gedeputeerde Staten en vervolgens bij het hoogste beroepscollege, de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Wet op de Ruimtelijke Ordening bevat een aparte en ingewikkelde regeling met betrekking tot bestemmingsplannen. Welke beroepsprocedure ook voorgeschreven is, het is belangrijk om te reageren binnen de in de wet gestelde beroepstermijnen.

Het bestemrningsplan is het enige plan dat juridisch bindend is, met andere woorden, burgers kunnen naar de rechter stappen, omdat het plan een directe invloed op hen heeft. Planologische kernbeslissingen en streek- en structuurplannen zijn meer abstracte visies, streefbeelden, ideeën enzovoort. Ze zijn niet juridisch bindend voor grond- en/of huiseigenaren. Burgers kunnen niet naar de rechter stappen omdat er bijvoorbeeld iets in de Nota Ruimte staat wat tot op heden niet is uitgevoerd.

Copyright: Bouwkundige keuring Lelystad

Watertoets

Omdat de waterhuishouding in Nederland een steeds belangrijkere rol speelt, is de watertoets ingevoerd. Een watertoets wordt uitgevoerd bij een ruimtelijk plan en geeft aan wat de gevolgen zijn van dit plan voor de waterhuishouding in het desbetreffende gebied.

De waterparagraaf moet sinds 1 november 2003 worden opgenomen in de toelichting bij een streekplan, regionaal structuurplan, gemeentelijk structuurplan, bestemmingsplan en bij de ruimtelijke onderbouwing bij vrijstellingen op grond van artikel 19, eerste lid, WRO. Deze verplichting vloeit voort uit het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 dat op 3 juli 2003 is vastgesteld. Een waterparagraaf wordt niet voorgeschreven voor ruimtelijke plannen van het Rijk.

Provincie en streekplannen

Provinciale Staten stelt aan de hand van de pkb’s streekplannen op voor de provincie of een deel ervan. Streekplannen kunnen worden omschreven als provinciale beleidsvoornemens op planologisch gebied. Hierin staat al iets nauwkeuriger waar steden en dorpen kunnen uitbreiden. Streekplannen moeten passen in het kader van de VINEX-nota.

Het streekplan wordt voorbereid door Gedeputeerde Staten in samenwerking met de provinciale planologische commissie die overleg pleegt met de gemeentebesturen.

Gemeente en structuur- en bestemmingsplannen

Gemeenten stellen aan de hand van de streekplannen structuur- en bestemmingsplannen

op.

Het structuurplan geeft in grote lijnen de toekomstige ontwikkeling binnen de gemeente aan. Het bestaat uit drie delen:

  • beschrijving gewenste ontwikkeling;
  • kaarten waarop deze ontwikkeling is aangegeven;
  • toelichting met betrekking tot vooronderzoek, achtergrondgedachte en de resultaten van het gevoerde overleg.

In bestemmingsplannen wordt de ruimte nauwkeurig ingevuld. De gemeente is verplicht een bestemmingsplan op te stellen voor het gebied buiten de bebouwde kom (buitengebied), en kan dit doen voor het gebied binnen de bebouwde kom.

Het bestemmingsplan treedt in werking na goedkeuring door Gedeputeerde Staten. Als het bestemmingsplan afwijkt van het streekplan, kan dit voor Gedeputeerde Staten aanleiding zijn het bestemmingsplan niet goed te keuren.

 

Copyright: Bouwkundige keuring Utrecht

Rijk en planologische kernbeslisslngen

De minister van VROM stelt nota’s, zogenaamde planologische kernbeslissingen (pkb’s), p, die globaal de uitgangspunten bevatten of de verdeling van de ruimte in Nederland. In deze nota’s wordt de mening van de regering over bepaalde zaken gegeven, met als doel de standpunten van de centrale overheid kenbaar te maken aan provincies en gemeenten. Provincies en gemeenten bepalen echter hun eigen beleid.

Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX)

Een voorbeeld van een planologische kernbeslissing is de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) ult 1993. Hierin werden uitbreidingsgebieden aangewezen ten behoeve van massale nieuwbouw aan de rand van grote steden. Deze uitbreidingsgebieden worden ook wel Vinex-wijken of Vinex-locaties genoemd. Het doel van de uitbreidingen is het bouwen van meer woningen,omdat er tegenwoordig minder mensen per huishouden zijn dan vroeger. Bij de ontwikkeling van Vinex-locaties wordt aandacht besteed aan de kwaliteit van de woonomgeving: duurzaam bouwen en hoogwaardig openbaar vervoer zijn kernbegrippen bij Vinex-locaties.

Tussen 1995 en 2005 zijn 635.00 woningen gebouwd. Meestal worden per locatie tenminste 5000 nieuwe woningen gebouwd. Een markant voorbeeld is het project Leidse Rijn bij Utrecht, de grootste Vinex-locatie van Nederland, met een oppervlakte van circa 6 x 9 km, een gepland aantal van 100000 inwoners en 40.000 arbeidsplaatsen. Deze locatie ligt ten westen van de oude stad Utrecht en de snelweg A2.

Wet op de Ruimtelijke Ordening

Om in een betrekkelijk klein land de beschikbare grond zo zorgvuldig mogelijk te verdelen voor wat betreft de bestemming ervan is de Wet op de Ruimtelijke Ordening opgesteld. Ook biedt deze wet de overheid de gelegenheid een actief planologisch beleid te voeren.

De Wet op de Ruimtelijke Ordening is een raamwet De uitwerking van de details die daarvoor in de wet zijn aangewezen, vindt plaats in uitvoeringsmaatregelen, zogenaamde Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s), Het goedkeuringstraject van AMvB’s is veel korter dan van een raamwet. Hierdoor kan veel sneller worden gewerk. Wel is de minister van VROM (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu) verantwoordelijk en moet de Raad van State worden gehoord.

De Tweede Kamer stemde op 23 februari 2006 in met het wetsvoorstel voor de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening. Hierdoor is volgens de minister van VROM wat de regelgeving voor ruimtelijke procedures in Nederland betreft, een belangrijke stap gezet in de richting van vereenvoudiging en verbetering.

Met de nieuwe wet krijgen het Rijk en de provincies en gemeenten meer bevoegdheden om hun verantwoordelijkheid bij de ruimtelijke ontwikkeling en de uitvoering van het ruimtelijk beleid waar te maken. De minister streeft ernaar de nieuwe wet in 2007 in werking te laten treden. Bij de ruimtelijke inrichting van Nederland spelen verschillende overheden een rol.

De Wet voorschriften, wetten, verordeningen en vergunningen, op de Ruimtelijke Ordening werkt dan ook op drie niveaus:

1 Rijk met planologische kernbeslissingen ‘pkb’s;

2 provincie met streekplannen;

3 gemeente met structuur- en bestemmingsplannen.

Copyright: Bouwkundige keuring Rotterdam

 

Inleiding bouwkundige aspecten

Vóór de invoering van de Woningwet van 1901 werden er in Nederland alleen (technische) bouwvoorschriften gehanteerd met betrekking tot de gezondheid, openbare orde en veiligheld. Deze voorschriften hadden een lokaal karakter en beschreven vaak alleen bepalingen voor het bouwen aan de openbare weg.

Inpandige hofjes vielen erbuiten. Door de sterke bevolkingsgroei en de trek van de plattelandsbevolking naar de steden ontstonden achterbuurten, waarin de Ieefomstandigheden van de arbeiders ook naar toenmalig inzicht afgrijselijk waren.

In 1855 werd in opdracht van koning Willem Ill een rapport opgesteld over de woonomstandigheden. Daaruit bleek (ook) dat de hygiene in de steden veel te wensen overliet. Het gevolg was de Woningwet van 1901. De Woningwet van 1901 stelde kwaliteitseisen aan de bouw en bood financiering aan gemeenten en woningbouwcorporaties. Er was een groot gebrek aan goede woningen. Na een trage start met veel aandacht voor de indeling van woningen kwam de bouw rond 1910 goed op gang. In de jaren twintig had de architect grote invloed op de sociale woningbouw en dat Ieverde veel prachtige projecten op. De crisis- en oorlogsjaren gaven een terugval te zien en pas eind jaren veertig kwam de productie weer goed op gang. Na de Tweede Wereldoorlog heerste er woningnood en moest er veel worden gebouwd. Bouwmaterialen waren moeilijk verkrijgbaar. Bouwen was alleen toegestaan volgens het door de overheid vastgestelde bouwprogramma. Het distributiesysteem op bouwmaterialen dat direct na de oorlog werd ingevoerd, werd in 1950 in de Wederopbouwwet vastgelegd. Verder was er om te kunnen bouwen een zogenaamde rijksgoedkeuring en een bouwvergunning nodig. De woningbouw van de jaren vijftig en zestig kenmerkt zich vooral door standaardisatie en een hoge productie. In deze periode had het productieproces grote invloed op de volkshuisvesting. De reactie kwam in de jaren zeventig, toen er weer meer aandacht was voor de kwaliteit en inspraak van de bewoners. De jaren tachtig en negentig laten een grotere verscheidenheid zien, zowel in doelgroepen als in bouw.

Sinds de invoering van de Woningwet 1962 had de overheid in de vorm van uitbreidingsplannen aI beperkt grip op de bestemming van grond. Volledige grip kreeg de overheid via de bestemmingsplannen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) 1962. Deze wet heeft als doel te zorgen voor een evenwichtige verdeling van de bestemming van de grond. In 1968 verscheen de eerste Nota ruimtelijke ordening. Hierin werden locaties aangewezen voor woningbouw, recreatie enzovoort. Deze beleidsnota is in de loop van de tijd bijgesteld om in te spelen op actuele ontwikkelingen.

 

Copyright: Bouwkundige keuring Amsterdam

 

Staal verbinden types

Staal verbinden types

typeA EA typeB

mechanicaschema: normaalkrachtverbinding mecharncaschema: dwarskrachtverbinding

verhinderde vrijheidsgraad: verplaatsing in x-richting verhindarde vrijheidsgraad verplaatsing in z—richting typeD het mechanicaschema: normaal- en dwarskrachtverbinding mechanicschema: normaalkrachr-, dwarskracht- en rnomentverbindir

verhinderde vrijheidsgraden: varplaatsrng in x—richting verhinderde vrijheidsgraden: verpleatsing in x-richting

verplaatsing in z-richtirg verplaatsrng in z-richting

  1. 14 Hocf dindeling van verbindingen (in hot platte vlak) op basis van hat machanisch gadrag.

en vrijheidsgraad beperkt, namelijk de verplaatsing in z-richting. Van het bolscharnier in Maeslantlering zijn due vriheidsgraden beperkt, namelijk de due translat waardoor de arm in drie richtingen vrij kan roteren..

In het platte vlak heeft een constructiedeel maximaal due vrijheidsgraden: twee translat en één rotatie. Om in het platte viak staafvormige constructiedelen te verbinden, zijn de staalbouw vier typen verbindingen beschikbaar (at b. 11.14; type A-D).

Bij de geteker mechanicaschemas treedt er in de verbinding geen vormverandering op: we spreken c over zogeheten starre verbindingen. Het werkelijke gedrag van een verbinding moet goed mogelijk overeenkomen met het geschematiseerde gedrag.

In de praktijk zijn verblndingen van het type D hat meest complex. Bij een dergelijke vet ding tussen walsprotielen is het vaak niet voldoende om de ligger ‘eenvoudig’ aan kolom te lassen (afb. 11.15). In de verbinding kunnen namelijk vormveranderingen optrec (bijvoorbeeld doordat de kolomtlenzen vervormen), waardoor de verbinding niet star maar flexibel. Verbeteringen zijn mogelijk door bijvoorbeeld zwaardere profielen te kiezen Of door verstijvingsschotten in het Iijf van de kolom te lassen.

In de praktijk blijken starre (of momentvaste) verbindingen vaak niet nodig te zijn. Wannee een constructie een flexibele verbinding volstaat, kan deze als zodanig worden geschematiseerd (afb. 11.17). De grootte van de aangegeven hefboomsarm hen van veerstijfheid k van de translatieveer is met numerieke simulaties en experimenten te bepalen.

Door de introductie van de ‘flexibele’ verbinding zijn er due schematiseringen van het momentrotatiegedrag van een momentverbinding mogelijk: scharnierend, flexibel en star.

Verbinden in staal

Verbinden in staal: Bij de vroegste gietijzeren constructies zijn de verbindingen nog ontleend aan de houtbouw:de Iron Bridge uit 1779 Izie afb. 1.1) met z’n zwaluwstaartverbindingen is hiervan een goed voorbeeld. Tegenwoordig beschikt de ontwerper gelukkig over een grote verscheidenheid aan verbindingen voOrstaalconstructies. Het is niet mogelijk om alle mogelijke varianten hier te bespreken; dat is ook niet nodig. Het verkrijgen van inzicht is immers het belangrijkste. Met dat inzicht is een keuze te maken uit de typen Ve’bindingen. Vervolgens is het ontwerp van de verbinding (schetsmatig) te maken.

Verbinden in staal

Bij verbindingen in draagconstructies is, op een enkele uitzonderingen na, de bouwfysica niet van belang. Bij verbindingen in de afbouw daarentegen is dat wel het geval. Verbindingen in draagconstructies moeten voldoen aan het mechanische gedrag waar bij het ontwerp vanuit is gegaan, zie ook hoofdstuk 5 (Constructiedelen). Daarbij moeten de uitgangpunten worden gerespecteerd die gelden voor het detailleren van staalconstructies.

Verbinden in staal

In hoofdstuk 9 (Brandveiligheid) is besproken op welke wjze de brandveiligheid van een constructie kan worden beoordeeld. Het gedrag van een verbinding onder brandomstandigheden is daarbij van belang. De brandwerendheid van een verbinding is, net zoals bij constructiedelen, te beoordelen aan de verhouding tussen het staaloppervlak en de staalinhoud van de delen die onderdeel zijn van de verbinding. De brandwerendheid van een verbinding is dus te verhogen door meer staal toe te voegen. In deze paragraaf worden eerst kort de mechanische karakteristieken van verbindingen uitgelegd. Hierna worden, ter illustratie, enkele verbindingen besproken die in de praktijk zijn toegepast bij woningen hallen, verdiepinggebouwen en bruggen. Tot slot is er een overzicht van veel voorkomende verbindingen.

Mechanisch gedrag van verbindingen

Het doel van een verbinding is om de bewegingsvrijheid van de te verbinden delen te beperken. Een constructiedeel heeft in een driedimensionale ruimte maximaal zes vrijheidsgraden, namelijk drie translaties en drie rotaties (afb. 11.13). Een verbinding beperkt altijd minimaal eOn vrijheidsgraad. Zo is van een eenvoudige ‘plank over de sloot.

 

Copyright: Bouwkunde online

Detailleren 3

Kies per constructie een type bout
Bij staalconstructies worden veel boutverbindingen toegepast. Constructief gezien kan het verantwoord zijn om verschillende typen bouten toe te passen. Vanuit kostenoverwegingen is het echter juist goed om voor de gehele staalconstructie een type bout te nemen. Daarmee wordt het aantal verschillende boutafmetingen en boutmaterialen beperkt. Dit maakt de montage eenvoudiger. De plaatsing van de bouten wordt vanuit montage- en fabricageoverwegingen ontworpen. Het te gebruiken gereedschap bepaalt namelijk mede de boutafstanden. Pas daarna komt de constructieve toetsing aan de orde.
Vanwege het onderhoud worden soms bouten toegepast uit een ander materiaal dan het gebruikelijke boutmateriaal. Ook de esthetica van de constructie rechtvaardigt in bepaalde gevallen de toepassing van bijvoorbeeld thermisch verzinkte of roestvast stalen bevestigingsmiddelen.

Maak gebruik van platen met een gelijke dikte.
Het aantal verschillende onderdelen in een constructie is aanzienlijk te beperken door per project te kiezen voor standaardplaten met een gelijke dikte.

Zorg dat de constructie makkelijk is te monteren
Staalconstructies zijn meestal zo omvangrijk dat ze in onderdelen naar de bouwplaats worden vervoerd. Let er op dat de constructie eenvoudig is te monteren en ook tijdens de montage stabiel is.
Het ontwerp van de constructie kan sterk worden beinvloedt door te detailleren vanuit montage-overwegingen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het ontwerp van een staalskelet voor een verdiepinggebouw. Zo is het constructief gezien verantwoord om de doorsnede van de kolommen op elke bouwlaag te verkleinen (verjongen) naarmate de kolommen hoger in het gebouw zitten. Maar vanuit fabricage- en montageoverwegingen is het echter beter om het aantal verschillende onderdelen te beperken. Een tussenweg die vaak wordt gekozen is om de kolommen over een hoogte van drie bouwlagen gelijk te houden. Hiermee is het aantal verschillende constructiedelen beperkt en wordt de bouwsnelheid hoger door het aantal montagehandelingen te beperken.

Voorkom dat er op de constructie stof en water achterblijft
Staalconstructies die zijn blootgesteld aan het buitenklimaat moeten worden geconserveerd om corrosie tegen te gaan. In de praktijk blijft dat corrosie vooral optreedt bij de verbindingen, waar de constructie langer vochtig blijft. en bij hoeken en randen. Op de scherpe randen van een staalprofiel is namelijk een dunnere laag verf aanwezig. Dit laatste is te voorkomen door de profielen te ontdoen van scherpe randen. Dit afronden is een extra handeling die duur is en daarom pas interessant bij constructies die zijn blootgesteld aan een agressief klimaat, zoals klimaatklasse C4 en C5. Ook moet worden voorkomen dat er zich plaatselijk stof kan ophopen, waardoor de  constructie ter plaatse langer vochtig blijft.

Zonder detaillering geen constructie
In de praktij lukt het niet altijd om aan de hierboven genoemde punten voldoende aandacht te geven. Meestal heeft de constructeur hiervoor onvoldoende budget. Dat betekent in de praktijk bijvoorbeeld dat er niet genoeg tijd is om uit te zoeken of een verstijvingsschot ook echt nodig is: het tekenen van een schot kost immers minder tijd ! Een andere oorzaak is het ontbreken van voldoende dooredinatie in de besteksfase van een project. Het gevolg daarvan is dat te veel bouwedelen van elkaar verschillen. Daardoor is er van repetitie nauwelijks meer sprake, neemt de kans op fouten toe en is de constructie ook weer duurder dan begroot.
Om dergelijke problemen te voorkomen moeten de uitgangspunten voor de detaillering van een staalconstructie zoveel mogelijk al in het voorlopig ontwerp worden bepaald. In deze fase is er immers ook al duidelijkheid over esthetica, kosten, bouwtijd en de behoefte aan onderhoud.
Een ontwerp van een constructie is dan ook pas af wanneer de uitgangspunten voor de detaillering op schrift staan en wanneer deze uitgangspunten naar de overige projectpartners zijn gecommuniceerd.

Copyright: Bouwkundige keuring Hilversum