Inleiding bouwkundige aspecten

Vóór de invoering van de Woningwet van 1901 werden er in Nederland alleen (technische) bouwvoorschriften gehanteerd met betrekking tot de gezondheid, openbare orde en veiligheld. Deze voorschriften hadden een lokaal karakter en beschreven vaak alleen bepalingen voor het bouwen aan de openbare weg.

Inpandige hofjes vielen erbuiten. Door de sterke bevolkingsgroei en de trek van de plattelandsbevolking naar de steden ontstonden achterbuurten, waarin de Ieefomstandigheden van de arbeiders ook naar toenmalig inzicht afgrijselijk waren.

In 1855 werd in opdracht van koning Willem Ill een rapport opgesteld over de woonomstandigheden. Daaruit bleek (ook) dat de hygiene in de steden veel te wensen overliet. Het gevolg was de Woningwet van 1901. De Woningwet van 1901 stelde kwaliteitseisen aan de bouw en bood financiering aan gemeenten en woningbouwcorporaties. Er was een groot gebrek aan goede woningen. Na een trage start met veel aandacht voor de indeling van woningen kwam de bouw rond 1910 goed op gang. In de jaren twintig had de architect grote invloed op de sociale woningbouw en dat Ieverde veel prachtige projecten op. De crisis- en oorlogsjaren gaven een terugval te zien en pas eind jaren veertig kwam de productie weer goed op gang. Na de Tweede Wereldoorlog heerste er woningnood en moest er veel worden gebouwd. Bouwmaterialen waren moeilijk verkrijgbaar. Bouwen was alleen toegestaan volgens het door de overheid vastgestelde bouwprogramma. Het distributiesysteem op bouwmaterialen dat direct na de oorlog werd ingevoerd, werd in 1950 in de Wederopbouwwet vastgelegd. Verder was er om te kunnen bouwen een zogenaamde rijksgoedkeuring en een bouwvergunning nodig. De woningbouw van de jaren vijftig en zestig kenmerkt zich vooral door standaardisatie en een hoge productie. In deze periode had het productieproces grote invloed op de volkshuisvesting. De reactie kwam in de jaren zeventig, toen er weer meer aandacht was voor de kwaliteit en inspraak van de bewoners. De jaren tachtig en negentig laten een grotere verscheidenheid zien, zowel in doelgroepen als in bouw.

Sinds de invoering van de Woningwet 1962 had de overheid in de vorm van uitbreidingsplannen aI beperkt grip op de bestemming van grond. Volledige grip kreeg de overheid via de bestemmingsplannen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) 1962. Deze wet heeft als doel te zorgen voor een evenwichtige verdeling van de bestemming van de grond. In 1968 verscheen de eerste Nota ruimtelijke ordening. Hierin werden locaties aangewezen voor woningbouw, recreatie enzovoort. Deze beleidsnota is in de loop van de tijd bijgesteld om in te spelen op actuele ontwikkelingen.

 

Copyright: Bouwkundige keuring Amsterdam